Roel Kop

'Ik woonde met mijn ouders en zussen op de Hoofdweg.
Ik was zestien jaar toen de oorlog uitbrak en werkte bij de Simplex fietsfabriek op de Overtoom.


Mijn vader was metselaar. Voor mij was de Februaristaking in 1941 de eerste echte confrontatie met de oorlog. Dat is toch uniek geweest dat er zo'n massale staking uitbrak. Mij zijn geen andere landen bekend waar iets soortgelijks heeft plaats gevonden. De Grüne Polizei schoot door de straten heen. Je mocht vooral niet naar buiten kijken, want dat was levensgevaarlijk.

In 1943 ben ik naar Duitsland gestuurd. Ik heb in de buurt van Potsdam tien maanden als dakdekker gewerkt. Soms vlogen de bombardementen je om de oren. Dan moesten we ons verschuilen in greppels met een laag stro boven ons hoofd. Dat lijkt onveilig, maar het was beter dan opgesloten te zitten in schuilkelders met dikke muren. Als daar de gang van instortte, zat je als ratten in de val. In februari 1944 kreeg ik toestemming om met verlof naar Nederland te gaan. Ik moest dan wel beloven om terug te komen. Dat heb ik natuurlijk niet gedaan. Ik had vanuit Duitsland brieven aan mijn ouders gestuurd en zij hadden deze brieven bewaard. Eén van de enveloppen was afgestempeld in januari 1944, maar de datum was niet meer te lezen. In die enveloppe heb ik een brief gestopt die ik zogenaamd in Duitsland had geschreven. Met deze brief is mijn vader naar gebouw Atlanta op het Leidsebosje gegaan. Ze geloofden dat ik naar Duitsland was teruggekeerd. Vervolgens ben ik bij mijn ouders ondergedoken. De ondergrondse hulporganisatie van Wormerveer heeft mij aan geld en voedselbonnen geholpen tot het eind van de oorlog.

Om aan brandstof te komen, kapten we bomen om. Mijn vader en een buurman zijn daarvoor een keer gearresteerd en hebben de nacht doorgebracht in een cel op het politiebureau aan de Admiraal de Ruijterweg. Die boom werd mooi in beslag genomen en onder de politiemensen verdeeld. Het toeval wil dat ik later, een jaar na de oorlog, zelf ben gearresteerd omdat ik zonder vergunning spek aan het verkopen was. Dat had ik gekregen van mensen uit Tiel. Ik moest ook de cel in en daar zag ik dat mijn vader zijn naam op de muur had geschreven.

Ik ging vaak met een handkar Noord-Holland in, meestal naar Wieringen. Dat was een reis van drie dagen heen en drie dagen terug. Dan haalde ik voor de hele familie aardappelen. Dat deden heel veel mensen, er liepen er duizenden. Het werd een steeds moeilijker onderneming, omdat de controles scherper werden. Soms wordt wel beweerd dat de boeren misbruik hebben gemaakt van de schaarste in de stad. Ik vindt dat sommige stedelingen het zelf verpest hebben, omdat ze van de boeren stalen. De boeren werden daardoor ook wantrouwiger. Ik heb zelf een half jaar bij een boer in Broek op Langedijk ondergedoken gezeten. Dat waren heel aardige mensen die zes onderduikers in huis hadden en in ruil voor kost en inwoning op het land werkten. Het voordeel was ook dat je dan een volle maag had.

De bevrijding herinner ik me heel goed. Er trokken Canadezen over de Hoofdweg. En overal waren feesten. Ik heb toen volop meegefeest. In feite is mij door de oorlog mijn jeugd afgenomen. ik was zestien toen de oorlog begon en moest me -ook omdat ik oudste zoon was- als een volwassene gedragen. Het verblijf in Duitsland, de onderduikperiode, de jacht op voedsel. Het zijn allemaal dingen die je jeugd totaal verpest hebben.'

Bron: Het dagelijks leven in De Baarsjes, 1940-1945. Uitgave Stadsdeel De Baarsjes, mei 2000.

        


Historisch Archief De Baarsjes