Nies van Smirren

'In 1926 ben ik hier in de Orteliusstraat komen wonen. Ik was toen zes jaar.
We kwamen uit Middelie, een dorp in de buurt van Purmerend.


Mijn vader was slager, maar werd in de crisisjaren werkloos. Ik had één oudere broer, een jongere broer en een zusje. Mijn oudste broer zou in 1939 uit militaire dienst komen. Op de dag dat hij zou afzwaaien, werd Nederland gemobiliseerd. Hij moest dus gelijk blijven. Vooral mijn moeder kon slecht tegen de oorlog. Al op de eerste dag van de oorlog vonden wij een briefje dat ze met mijn broertje en zusje naar Middelie was gegaan. Daar is ze vervolgens drie maanden gebleven. Ze was compleet in de war door het uitbreken van de oorlog.

Tijdens de oorlog is het een voordeel gebleken dat we veel familie op het platteland hadden. Ik ging dan met de fiets Noord-Holland in om eten voor het hele gezin te halen. Meestal ging dat wel goed, maar het is me ook een paar keer gebeurd dat ik onderweg naar huis het eten moest afstaan. Vooral bij de pont over het IJ stonden ze je dan op te wachten. Dan had je zo'n reis helemaal voor niets gemaakt en ik kan je verzekeren dat je dan echt moet huilen.

Ik werkte in een naaiatelier. Op een dag moesten we uniformen voor de militairen maken. Dat heb ik geweigerd en toen ben ik ontslagen. Inmiddels had ik ook verkering gekregen. Mijn latere man zat in de Achterhoek ondergedoken. Ik ben toen ook naar de Achterhoek gegaan. Soms, bijvoorbeeld met mijn verjaardag, gingen we terug naar Amsterdam. In september 1944 waren we net in Amsterdam toen we hoorden dat we niet meer terug naar de Achterhoek konden. We zijn daarom naar bekenden in de buurt van Hoorn gegaan. Daar zijn we tot het eind van de oorlog gebleven.

Thuis in de Orteliusstraat herinner ik me vooral dat we een grote kookkachel in de kamer hadden staan. Daar kwamen dan mensen hun pannetjes met erwten op koken. Alleen werd het steeds moeilijker om brandstof te krijgen, dus we gingen maar eens naar de bomen kijken. Aan het eind van de oorlog stond er bijna geen boom meer overeind. Een keer is onze illegale bomenkap bijna misgegaan. Op de Hoofdweg viel een boom precies op de bovenleiding van de tram. Ik weet nog precies wat voor geluid dat maakte. Er kwam een agent en die zei dat hij zijn mond zou houden als hij een deel van de boom zou krijgen.

Ik was altijd, ook al voor de oorlog, behoorlijk actief in de AJC en de NASB -de arbeiderssportbond- geweest. Daar zaten ook veel joodse leden bij, die vielen natuurlijk weg. Wij mochten wel doorgaan, maar we zijn toen ook gestopt. We hadden er helemaal geen lol meer in. Dus hoewel in De Baarsjes niet zo veel joodse bewoners waren, kwam ik in het verenigingsleven wel veelvuldig met de gevolgen van de jodenvervolging in aanraking.'

Bron: Het dagelijks leven in De Baarsjes, 1940-1945. Uitgave Stadsdeel De Baarsjes, mei 2000.

        


Historisch Archief De Baarsjes